Nieuwe paarse krokodil van ILT
In een brief die de Inspectie eind januari jl. naar exporteurs heeft gestuurd, geeft de Inspectie aan dat zij bij de uitvoer van groene lijst stoffen voor ‘voorlopige nuttige toepassing’ ook informatie over de definitieve eindbestemming op schrift wil zien.
Bij de uitvoer van oudpapier onder de code ‘voorlopig nuttige toepassing’ voldoet het volgens de ILT niet meer om aan te geven: ‘verwerking in de papierindustrie’. Ook over de verwerkingsinrichting en de wijze waarop de definitieve recycling zal plaats plaatsvinden, zal nadere informatie moeten worden geleverd.
Hiermee wordt in Nederland wederom een nieuwe paarse krokodil aan de EVOA-administratie toegevoegd.
Oudpapier en metalen zijn hoogwaardige secundaire grondstoffen waar afnemers van vele tientallen Euro’s tot vele duizenden Euro’s per ton voor betalen. Afnemers binnen en buiten Europa.
Voor dergelijke hoogwaardige grondstoffen waar afnemers bijzonder grote bedragen voor moeten betalen, mag zonder toelichting reeds duidelijk zijn dat het geëxporteerde oudpapier en karton zal worden ingezet ‘als grondstof voor de vervaardiging van nieuw papier en/of karton in een papierfabriek’ en dat geëxporteerde ferro- en non ferro metalen als grondstof zullen worden gebruikt voor de productie van nieuw metaal.
De ILT geeft aan dat zij tot deze actie komt na het kritische rapport van de Rekenkamer uit 2012.
Eén van die kritiekpunten was dat er te weinig zich op de gehele keten was bij de Inspectie. Met name bij de uitvoer naar landen buiten de EU. Met het nieuwe verlanglijstje van de ILT wil men invulling geven aan de kritiek in het rapport.
Voor de uitvoer van afval-/recyclingstromen waarvan niet geheel duidelijk is via welk proces deze stromen alsnog nuttig kunnen worden toegepast, is het relevant om als controlerende instantie inzicht te krijgen in wat er feitelijk met de stroom gebeurt. Niet alleen bij uitvoer buiten de EU, maar ook export binnen de EU. Dat gebeurt helaas nog veel te weinig.
Voor hoogwaardige grondstofstromen met een hoge positieve financiële waarde zijn dergelijke vragen echter irrelevant.
De reden voor deze nieuwe verplichting en het vermelden van een EVOA-verantwoordelijkheid voor een bedrijf dat ‘ex works’ verkoopt, is echter ver te zoeken, en roept vele (juridische) vraagtekens op in de recyclingsector.
FNOI en MRF zullen dit samen met de Federatie Herwinning Grondstoffen (FHG) bij het Inspectie en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu aankaarten.
De wijze waarop de handhaving op de EVOA in Nederland wordt toegepast, is een enorme belemmering voor recycling.